Home » Spraakonvloeiendheden bij tweetalig Jiddisch-Nederlands-, Turks-Nederlands- en een eentalig Nederlandssprekende controlegroep

Spraakonvloeiendheden bij tweetalig Jiddisch-Nederlands-, Turks-Nederlands- en een eentalig Nederlandssprekende controlegroep

Spraakonvloeiendheden bij tweetalig Jiddisch-Nederlands-, Turks-Nederlands- en een eentalig Nederlandssprekende controlegroep

Kurt Eggers, Sabine Van Eerdenbrugh and Courtney Byrd

Doel: In deze studie onderzochten we de spraakonvloeiendheden in de niet dominante, Nederlandse taal bij 59 Jiddisch-Nederlands- (JN) en bij 34 Turks-Nederlands- (TN), en in het Nederlands bij 32 eentalige (N) kinderen.

Methode: Alle tweetalige kinderen waren successief tweetalig opgevoed en konden zich voldoende verstaanbaar uitdrukken in beide talen. Zowel de eentalige als tweetalige kinderen in dit onderzoek waren kinderen die niet stotterden. Spraakstalen van minstens 300 woorden werden verzameld.

Resultaten: De belangrijkste bevindingen waren dat a) het totaalaantal ‘stuttering-like disfluencies’ (SLD) evenals de ‘other disfluencies’ significant meer voorkwamen bij de tweetalige in vergelijking met de eentalige populatie. Het verhoogd voorkomen van SLD werd mee bepaald door de hogere frequentie van alle onvloeiendheidstypes behalve verlengingen en blokkeringen; b) de eentalige diagnostische richtlijn van drie SLD per 100 woorden om stotteren te diagnosticeren niet kan worden gehanteerd binnen deze tweetalige populatie. De meerderheid van de kinderen scoorde namelijk boven deze 3%: van de JN-sprekende kinderen scoorde 78% boven deze grens en van de TN-sprekende kinderen scoorde 32% boven deze grens.

Conclusies: Spraakonvloeiendheden komen frequenter voor bij tweetaligen dan bij eentalige kinderen. Het is daarom belangrijk voorzichtig te zijn bij het hanteren van bestaande, eentalige richtlijnen bij deze tweetalige populatie.